Chanoeka - Lichtfeest
Chanoeka betekent 'toe- of inwijding'. Het feest staat ook wel bekend als het feest van de lichtjes (Chag Haorim) of inwijdingsfeest. Het feest dat acht dagen duurt, herinnert aan het 'Chanoeka-wonder'. Het feest begint op chanoeka-avond (erev chanoeka), na de zonsondergang van de 24e dag van de Joodse maand Kislev.
Het feest wordt niet expliciet in de Bijbel genoemd. (Joh.10:22). Het wordt gevierd ter herinnering aan het opnieuw inwijden van de Tempel in Jeruzalem, door de Makkabeeën, nadat zij (165 v.Chr) de Syriërs verslagen hadden. De koning van Syrië, Antiochus IV Epiphanes, verbood alles wat niet paste in de Griekse cultuur. Joden mochten geen sjabbat houden, geen feesten vieren of besnijdenissen uitvoeren. Ze mochten geenTorah-onderwijs volgen of zelfs in de Torah lezen. In de tempel werd door Epiphanes een heidens altaar opgericht. De Makkabeeën kwamen hier tegen in opstand en na een paar jaar strijd kon de Tempel, nadat het heidense altaar en alle onreine dieren waren verwijderd, opnieuw worden ingewijd. Voor deze herinwijding had men echter heilige olie nodig voor de tempelkandelaar. Volgens de overlevering konden de Joden slechts één kruikje koosjere (reine) olie vinden, net genoeg om de kandelaar (menora) één dag te laten branden. Maar door een wonder brandde de menora acht dagen. Dat was precies lang genoeg om nieuwe heilige olie te maken.
Na de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 (vdgj), bleef Chanoeka als lichtfeest gehandhaafd. Men viert het behoud van de eigen Joodse identiteit. Thuis wordt acht dagen lang iedere avond een volgend lichtje aangestoken met behulp van een extra (9e) lichtje, de 'dienaar’ (sjamasj). De sjamasj staat iets afgezonderd van de andere lichtjes, qua hoogte en plaats.
Er wordt gebeden en de hele familie zingt chanoeka liederen, zoals bijvoorbeeld het Rots der Eeuwen (Maoz Tsoer). Verder worden de kaarsjes aangestoken op een 8+1-armige kandelaar. (de chanoekia (meervoud: chanoekiot) met het uitspreken van zegenwensen, zingen en het eten van oliebollen (soefganiot) en koekjes (latkes). Chanoekageld of cadeautjes wordt gegeven aan de kinderen, die ook graag spelen met een vierkant tolletje (dreidel) met Hebreeuwse letters.
Voor het aansteken van de lichtjes spreekt men steeds twee zegenspreuken uit: asjer tsivanoe (die ons gebood) en sje'asa nisiem (die wonderen deed). Op de eerste dag van Chanoeka spreekt men een extra zegen uit: sjehechijanoe (die ons deed beleven). Daarna steekt men met de sjamasj de andere lichtjes aan: de eerste dag één, de tweede dag twee, etc. tot en met de achtste dag.
Na het aansteken van de kaarsjes spreekt men vaak een tekst uit (Hanerot halaloe - deze lichtjes), waarin de reden voor het aansteken van de lichtjes en de regels voor het gebruik ervan genoemd worden. Hierna zingt men het Maoz Tsoer, een acrostichon (naamdicht). Net als bij het Wilhelmus, vormen de eerste letters van de coupletten een naam. Het eerste couplet is het meest bekend.
Liefst zet men, als er geen brandgevaar is, de chanoekia in de vensterbank. Chabad, heeft hieruit het gebruik afgeleid tot het oprichten van grote chanoekiot op publieke plaatsen. Zulke grote chanoekiot staan ook in Israël.